Het zwart van de rug van zijn handen, het flitsende ritme van de pezen van zijn vingers, het steeds oplichtende wit van zijn handpalmen. Gehypnotiseerd kijken we naar de stroom van zijn routineuze handelingen. Het geluid van onze ademhaling en het ritselen van de bankbiljetten vullen het kantoor. Onwillekeurig tel ik mee en steeds betrap ik me erop dat ik weer de tel kwijt ben. Met de mysterieuze handigheid van een goochelaar doet Delay een elastiekje om een pak met bankbiljetten. Met zorg schikt hij het pakje naast het aangroeiende groene tapijt op het verder kale bureaublad. Bij de start van de volgende $1.000 pak ik de draad weer op. Als onze Zimbabwaanse kasbeheerder overschakelt naar de $5 biljetten raak ik de tel weer kwijt. Ongeduldig wacht ik totdat ook deze $ 1.000 weer omgetoverd wordt tot een mooi stapeltje. Ik wil meetellen, zeker weten dat we haar geen cent teveel geven en even nergens anders aan denken. Maar mijn blik valt op de scheuren in de betonnen vloer. Ze trekken een spoor door de laag was die erop gesmeerd is. Ik snuif de zware geur van de was op. Delay telt nog steeds. Zijn ogen zijn gefixeerd op het geld. In opperste concentratie herhaalt hij zijn ritueel. In het licht van het kale peertje aan het plafond verbleekt de toch al vaal groene kleur van de biljetten. Ik verdwijn in de bezwering die uitgaat van de bewegingen van zijn handen. Een salamander rent over de kale muur achter hem en verdwijnt in een spleet. Een schrapend geluid doorbreekt het ritme van stilstaande tijd. Verrast zie ik dat Delay zijn stoel achteruit geschoven heeft. Op de rand van het bureau liggen nu 12 keurige stapels bankbiljetten. Een slanke hand met glinsterende ringen lijkt uit het niets te verschijnen. Keurig gemanicuurde nagels krassen over het bureaublad om een van de stapels op te pakken. De geopende kaken van de oversized Gucci handtas zwaaien naar de rand van het bureau. ”You better recount first and sign the receipt before you take it”. Ze kijkt Francois met half gesloten ogen aan. Het felle groen van haar oogschaduw vlamt op in haar donkere gezicht. Zwijgend schikt ze haar felrode zijden rok. Onderuitgezakt in zijn stoel weerstaat onze Franse administrateur met gespeelde ontspanning haar priemende blik. Vlak naast me hoor ik het zware ademhalen van Steve. De vurige blos op het rusteloze gezicht van onze logistiek manager, kleurt slecht bij zijn rossige haar. Een zure lucht omringt zijn enorme lichaam. De geur van zijn schuld heeft het allang gewonnen van de verraderlijk zoete parfum van Peacemaker. Zij schuift haar stoel aan, glimlacht naar Steve, buigt zich even voorover en kruist koket haar glimmende pumps onder haar stoel. Dit keer wordt Steve niet afgeleid door haar half ontblote bovenbeen en uitdagende decolleté. Hij kijkt naar zijn slippers, schuifelt wat op zijn voeten, zucht en leunt tenslotte tegen de muur. Peacemaker richt zich op en begint te tellen. Mijn god, niet nog een keer! Mijn gedachten dwalen af naar mijn aankomst in dit land.
“I am so sorry again, I still did not understand your question”. Rustig en zacht herhaalt de ambtenaar zonder me aan te kijken in hetzelfde onbegrijpelijke accent zijn vraag. Ik concentreer me zo goed mogelijk om niet voor de derde keer te moeten vragen wat hij precies van me wil. Ik versta er net genoeg van om te begrijpen dat hij Engels spreekt. Martha legt een hand op mijn schouder, “Hij vraagt om je werkvergunning”. Met een zucht van opluchting grabbel ik het papier uit mijn schoudertasje. Martha pakt de pennen op, die met mijn papieren meekomen en op de granieten vloer alle kanten op stuiteren. De man kijkt in mijn papieren en er komt een diepe frons op zijn gezicht. Zwijgend stuurt hij ons terug de grote hal in. Ik snap dat we weer bij het verkeerde loket zijn maar dit keer blijf ik staan, haal mijn schouders op en trek mijn gezicht in een overdreven vragende stand. Nu wil ik precies weten waar we wel heen moeten! Ongeduldig wappert hij met zijn hand en wijzende vinger de hal in. Alsof ik dan wel weet waar ik heen moet! Hij kijkt over mijn schouder naar de volgende reiziger. Ik stap in zijn blikveld, blijf staan en kijk hem nog steeds vragend aan. Verstoord kijkt hij me aan en er volgt een stortvloed van woorden. Dit keer hoef ik niet mijn best te doen om het te verstaan, hij spreekt Shona en de boodschap komt helder over; “wegwezen!” Martha komt naast me staan, pakt me bij mijn elleboog en neemt me mee. We weten dat we ons veel tijd en ergernis hadden kunnen besparen door wat extra dollars tussen onze papieren te stoppen, maar dat is tegen de strikte regels van onze organisatie. In de hal maakt een man in een militair uniform zich los van de menigte. Hij loopt recht op ons af.
Vanuit onze ooghoeken houden we hem in de gaten. “Hij moet ons hebben”: zeg ik fluisterend tegen Martha. Breed glimlachend komt de man op ons af. Hij steekt zijn hand uit, stelt zich in onberispelijk Engels aan ons voor en sluit af met een vriendelijk “What can I do for you”. Ik leg uit dat ik een tijdelijke werkvergunning heb en dat wij begrepen hebben dat mijn vrouw op diezelfde papieren ook een visum zou krijgen. Hij werpt een blik op de papieren en neemt ons mee naar een van de loketten, waar we al eerder geweest zijn. Zonder verdere vragen worden onze paspoorten voorzien van voorlopige visa. Met een reeks luide klappen worden een aantal pagina’s van onze paspoorten van stempels voorzien. Tien minuten en 60 Usd later is het allemaal voor elkaar. We mogen door! In de aankomsthal staat onze bagage inmiddels eenzaam naast de transportband. Ongelofelijk, we hadden er na al die ongeplande overstappen en die extra nacht in Nairobi helemaal op gerekend dat we het de eerste dagen zonder onze bagage zouden moeten doen. De militair dirigeert met een nonchalant gebaar een man naar onze onbehoorlijk grote stapel koffers. Schichtig snelt hij zich naar onze bagage en op een of andere manier lukt het hem alle bagage op een gammel karretje en zijn sterke rug te laden. Beschaamd willen we snel een paar koffers overnemen, maar zonder ons aan te kijken schudt hij snel zijn hoofd. Bij de douane maakt hij een gebaar naar ons waardoor we bijna automatisch halt houden. Onze bagageman stapt in de richting van de douane ambtenaren, buigt zijn hoofd en wacht. De ambtenaren praten met elkaar, er wordt gelachen, de hal is leeg. Het lijkt eindeloos te duren. Dan kijkt een van de ambtenaren op. Terwijl onze bagageman naar de grond blijft kijken, volgt een kort gesprek in een voor ons onbegrijpelijke taal. De bagageman wijst met nog steeds gebogen hoofd naar een plek in de aankomsthal. Ook mijn blik volgt de door hem aangeven richting. Pas dan zie ik dat de man in het militaire uniform op afstand heeft staan toekijken. Het blijft even stil en dan vervolgen de ambtenaren hun onderlinge gesprek. Net als mijn geduld opraakt en ik Martha wanhopig aankijk, geeft een van hen met een lichte beweging van zijn hand aan dat we door moeten lopen. Onze bagageman maant ons om snelheid te maken.
In de aankomsthal vol met donkere mensen, komt een blanke man op ons toegelopen. Dat moet Francois zijn. Zijn typisch Franse manier van Engels spreken klinkt mij als muziek in de oren. Dit accent ken ik en na al die mail wisselingen van de afgelopen maanden kunnen we elkaar eindelijk de hand schudden. Naast hem staat een donkere man. Lovejoy, hij is onze chauffeur. We krijgen geen kans om zelf onze bagage op te pakken. Terwijl Francois ons al pratend mee naar buiten neemt, krijgt onze bagage man een dollar van hem. Uit mijn ooghoek zie ik dat Martha hem snel nog wat extra dollars toestopt. Buiten staat een busje met het embleem van onze organisatie. Martha en ik worden voorin naast Lovejoy gezet. Ik aan het raam, Martha in het midden. Francois zit achterin naast de bagage. Onder onze stoelen zit de motor, de ramen weid open, een gesprek is haast onmogelijk. Toch lukt het Martha om een gesprek aan te knopen met Lovejoy. Ik zak een beetje onderuit en laat de beelden van Harare op me inwerken. We zijn eindelijk in Zimbabwe aangekomen.
We laveren tussen de gaten in de weg en Lovejoy excuseert zich iedere keer als we onvermijdelijk toch met een wiel in een gat terecht komen. De medeweggebruikers lijken zo van een schroothoop geplukt te zijn. Overal rokende, ronkende en rammelende auto’s. De schichtige voetgangers zijn kennelijk het laagst in de pikorde en rennen voor hun leven. Zo te zien zullen velen van hen geen kans krijgen om aan AIDS te sterven. Heel veel pick-ups met nog meer mensen in de laadbak. Kleine busjes afgeladen met mensen stoppen en voegen weer in op de meest onverwachte momenten. Voor mij althans. Lovejoy verblikt of verbloost niet van al die bijna botsingen. Mensen springen uit laadbakken, anderen kruipen erin. Bagage wordt in- en uitgeladen. Geld gaat van hand tot hand. Bij de stoplichten wordt er van alles verkocht. Francois steekt een dollar uit het raam en heeft plotseling een krant in zijn hand. We rijden langs een openlucht markt. Oneindig veel handkarren in een krioelende mensenmassa en iedereen prijst luidkeels zijn waren aan. Bij het volgende stoplicht steekt Lovejoy zijn arm uit het raam. Hij fluit en wenkt naar een man. Hij rent op ons af en Lovejoy krijgt een kaartje dat later beltegoed blijkt te zijn. Hij houdt een vijf dollar biljet in zijn hand terwijl hij optrekt. De verkoper rent mee en pakt vier vodjes van een dollar uit zijn borstzakje die in één gebaar met het vijfdollar biljet worden gewisseld. Ik zie nog maar even af van de aankoop van een rieten mand, ook al rent de verkoper met gevaar voor eigen leven twee stoplichten met ons mee. Een blinde vrouw loopt aan de hand van een in lompen gekleed jongetje langs de rij auto’s voor weer een stoplicht. Het jongetje stopt bij iedere auto. Met een opgeheven handje kijkt hij indringend en routineus naar de inzittenden. Ze zijn twee auto’s voor ons als we weer mogen rijden. Ik schaam me voor mijn gevoel van opluchting. “We are almost there” hoor ik Lovejoy boven het lawaai van de rijdende auto uitroepen.
Ik schrik op uit mijn dagdroom. Het blijkt Peacemaker te zijn die zegt; “it is all there”. Ze stapelt de bankbiljetten nonchalant in haar tas en staat op. Francois schuift haar de kwitantie toe en blokkeert tegelijkertijd de deur naar buiten. Met een venijnige blik kijkt ze hem even aan, draait zich weer naar de tafel, pakt de pen op en zet met een bruuske beweging een veel te grote handtekening. Voor de deur van het kantoor hangen haar twee in leer gehulde bodyguards verveeld tegen haar spiksplinternieuwe Mercedes. De hitte lijkt hen niet te deren. Terwijl ze glimlachend instapt zegt ze tegen mij “Welcome to Zimbabwe. My oncle sends you his greetings and will invite you tomorrow to come and sign the M.O.U.”.
Die avond in ons veel te mooie huis met die prachtige tropische tuin leg ik aan Martha uit dat Steve een enorme fout heeft gemaakt door zonder schriftelijke offertes ons huis te laten verbouwen en inrichten door Peacemaker. Er is veel meer werk gedaan dan afgesproken en we hebben teveel spullen voor een te hoge prijs. Er is te weinig toezicht geweest en er is te laat ingegrepen. Peacemaker heeft daar gewetenloos gebruik van gemaakt. Tijdens de onderhandelingen om de rekening aan te passen, was Peacemaker onvermurwbaar en liet ze ons ook nog subtiel weten dat ze de nicht is van de secretaris van de minister, die ons ‘Memorandum Of Understanding’ nog moet ondertekenen. Zonder dat document moeten we binnen twee maanden alle projecten stoppen en het land uit. Schaakmat! Dat dit ten koste zou gaan van de gezondheidsprojecten voor haar landgenoten maakte totaal geen indruk.
Twee weken in Zimbabwe. De conciërge van ons huis heeft bij aanvang 50% loonsverhoging gekregen en heeft net aangegeven dat zijn vrouw ziek is. Of hij een voorschot van 3 maanden mag hebben? Morgen onderhandelingen met de ondernemingsraad over een looneis van 20%. De buurman heeft een eigen metaalbedrijfje en verkoopt ’s avonds zijn kippen. De secretaresse van de burgemeester verhuurt de auto’s van haar familieleden aan buitenlandse gasten. Iedereen probeert overal en altijd een beetje meer geld te bemachtigen. De meesten hebben te weinig geld om van te leven, de rest heeft nooit genoeg.
Misschien zijn we nog niet echt in Zimbabwe aangekomen. Ik moet eerst nog een paar maanden mijn met westerse moraal volgepropte rugzak van mijn rug snijden en beetje bij beetje leeg peuteren. Misschien kan ik daarna open staan voor het voorbeeld dat om mij heen alom aanwezig is.
Een Afrikaan geniet van het leven, hoe dan ook. Hij kan niet anders.
Hi Dick,
Schreef je dit al eerder en plaatste je het nu, of gaf je opnieuw woorden aan herinneringen aan Zimbabwe?
Groet,
hetty